Ida Bagoes Njana leefde van 1912 tot 1985. Hij behoorde tot de hoogste kaste, die van de invloedrijke Brahmanen, die spiritualiteit belangrijker vonden dan materiële welvaart. De familie stamde af van Dang Hyang Nirath, de grote heilige van het Balinese Hindoeïsme, die in de 15e eeuw voor de Islam op Java naar Bali was gevlucht om hier op het eiland zijn religieuze hervormingen te verspreiden. In Mas trouwde hij de dochter van een van lokale hoofden en een zoon uit dit huwelijk, Ida Putu Mas was de grondlegger van de Brahmaanse clan in Mas. De tempel van deze clan staat tegenover het oude huis van Njana. Net als hun voorvaderen werden de Brahmanen uit Mas, priesters, houtsnijders of architecten.
Njana kreeg een traditionele opleiding van leraren van zijn eigen kaste, waaronder zijn vader Ida Bagoes Saren. Deze geleerde man, die later priester zou worden was ook architect en decorateur.
De opleiding bestond o.a uit het bijwonen van lezingen van gedichten en oude verhalen. Het bezoek aan een poppentheater en het bestuderen van oude manuscripten over Balinese architectuur behoorde ook tot de opleiding.
Deze opleiding maakte van hem een traditionele kunstenaar.
Dat veranderde met de komst van westerse kunstenaars als Covarrubias, Walter Spies en Ronald Bonnet die met hun moderne schilderstijl de Balinese schilder- en beeldhouwkunst hebben beïnvloed.
In 1935 maakte Njana het beeld Dewi Petri (Godin van de Aarde) in een langgerekte, sprieterige stijl. Deze langgerekte stijl zou zich vanuit Mas over het hele eiland verspreiden met Njana en zijn neef Ida Bagus Ketoet Gelodog als uitblinkers. Zij waren met andere jonge schilders, beeldhouwers en zilver- en goudsmeden lid van de Pita Maha, een kunstenaarsvereniging die door de westerse schilders Walter Spies, Rudolf Bonnet, de legendarische Balinese schilder I Goesti Njoman Lempad en de edelman Tjokorde Gede Raka Soekawati opgericht was. Het doel van de vereniging was om het peil van de schilderijen en beeldjes die door de toeristen als souvenirs werden gekocht hoog te houden.
In de jaren 40 zou de stijl van Njana’s beeldhouwwerk veranderen. In deze zogenoemde transitionele periode zouden de langgerekte, dunne vormen veranderen in volle vormen met weinig decoratie. De hier afgebeelde beeldjes zijn de enige die tot dusver bekend zijn, buiten de beelden uit de collectie van het Nationaal museum van Wereldculturen. Ze zijn in dezelfde periode 1947/1948 ontstaan. Later zou Njana afstand van deze transitionele periode nemen en ging hij in de jaren 50 over tot het snijden van beelden in een gesloten compacte vorm, waarbij slapende dikke vrouwen en mannen typerend voor deze periode zullen worden en waarmee zijn naam als een van de belangrijkste Balinese beeldhouwers van zijn tijd wordt bevestigd. (Frans Leidelmeijer)
(Verkocht in november 2020 voor respectievelijk € 6500, € 3800 en € 3000.)