´In „Legong” geeft de schilder het gracieuse beweeg en dansgebaar van een danseresje, in het rijke paars-met-gouden weefsel der Balmeezen gekleed. De tentoonstelling is geopend tot 12 October; wij kunnen het publiek ten sterkste aanraden een bezoek aan de expositie te brengen. Men ziet hier niet veel dergelijk sterk-levende schilderkunst.´
Aldus de journalist W. C. B. van De Indische Courant van 6 november 1938 naar aanleiding van de tentoonstelling van het werk van Roland Strasser in de Kunstkring in Batavia.
Mogelijk beschrijft hij in dit citaat het hier in de veiling aanwezige schilderij van een ‘Legong’-danseresje; in elk geval gaat het om een schilderij van hetzelfde model dat in het bekende boek van J.P. Koenraads over de gebroeders Dooijewaard staat afgebeeld als ‘Legong’.1
De recensent van De Indische Courant begint bovengenoemd artikel met een korte typering van de artistieke achtergrond van Strasser.
‘Roland Strasser is een minnaar van het Oosten en van Aziatische volkeren. Hij schildert bij voorkeur Oostersche types en heeft voor dat doel jaren lang in verschillende deelen van Azië rondgezworven, zooals kort geleden in dit blad geschreven werd. Hij kent de Mongoolsche steppen en de rimboe van Nieuw-Guinea; en den laatsten tijd is hij in Bali geweest waarvan deze expositie getuigenis aflegt.
De schilder is dus met recht een internationaal kunstenaar, niet alleen uit hoofde van zijn omzwervingen, maar ook omdat hij zoon is van een Spanjaard en een Fransche moeder en in Weenen zijn kunstenaarsopleiding heeft genoten, en wel in de eerste plaats van zijn eigen vader Arthur Strasser, die een beeldhouwer van naam was
De invloed van die opleiding is nog altijd merkbaar in de wijze waarop Roland Strasser zijn onderwerpen en figuren behandelt. Men herkent daarin den blik van den beeldhouwer, die den mensch ziet in de eerste plaats als sculptuur.’
Het sculpturale in het werk van Strasser komt in dit schilderij van een Balinese danseres duidelijk naar voren. De elegante lichaamsbeheersing die de figuur typeert is gevangen in een tijdloze pose tegen een rustige achtergrond als een symbool van gratie.
1 J.P. Koenraads, De Gebroeders Jacob en Willem Dooijewaard, Hilversum 1966, p.98