‘De Madoereesche Moord’ uit 1929 is een hoogtepunt in het oeuvre van Gerard Pieter Adolfs (1898-1968). Zo beschreef een anonieme kunstcriticus van het Soerabaiasch Handelsblad dit werk in 1933. Hij beschrijft de omineuze en mystieke sfeer en de dreigende spanning die tot in elk detail voelbaar is.
Hoe klein de afgebeelde hoofdpersonen in het geheel ook zijn, de dramatiek van de gebeurtenis wordt versterkt door de machtige waringin, de boot op de voorgrond, de gespannen toeschouwers en niet in de laatste plaats de architectuur, deels oude huizen en een afbrokkelende oude muur, deels moderne art-deco. De opbouw met de verschillende niveaus, het gebruik van licht-donker effecten. Adolfs haalde alles uit de kast om tot dit dramatisch hoogtepunt te komen. De criticus heeft het over de Rembrandteske kracht.
Het is duidelijk dat de Europese studiereis van 1928 waarin Adolfs in Italië werken van Caravaggio en in het Rijksmuseum van Rembrandt heeft gezien in zijn schilderstijl voor een dramatische omslag zorgde, nl het optimaal benutten van het chiaroscuro effect.
Het werk werd door Chris Vellinga herontdekt middels een onlinetaxatie en zal op 20 september geveild gaan worden.
Gerard Pieter Adolfs was een uitgesproken man, zowel in fysionomie als in karakter. Geboren en getogen op Java en voor zijn studie van 1912 tot 1919 naar Amsterdam.
Hij was zelfs naar de maatstaven van de jaren ’30 klein, had opvallend grote oren en een ondeugende blik waaruit energie en levenslust straalden.
Deze eigenschappen gekoppeld aan een prettige jeugd en een grote intelligentie en zijn ordentelijkheid maakten hem na zijn studie in Nederland tot een veelbelovend architect, waarmee hij in de voetsporen van zijn vader zou treden.
Na zijn terugkeer te Java in 1919 trouwde hij aan het eind van dat jaar met Eveline Smit met wie hij in 1921 hun enig kind, Eveline jr. ‘Noesje’ kreeg.
De jonge echtelieden waren graag geziene gasten tijdens de gala’s van de Soerabaiaanse Kunstkring. De ‘Kunstkringen’ waren overal sinds de vroege 19e eeuw in Nederlands Indië het middelpunt van het cultureel en artistiek leven in de Oost. Er vonden tentoonstellingen plaats, optredens van schrijvers, musici en andere culturele evenementen.
Daarnaast stal het jonge echtpaar Adolfs de show door op dansfeesten in de laatste mode te verschijnen, waarbij Adolfs naam maakte met zijn voor Eveline ontworpen en door hem met goud en brons verf gedecoreerde tango jurk. Een decoratie die van af de schoenen tot aan de hals van de jurk doorliep en diende tot inspiratie van andere modebewuste dames in het toenmalig Indië.
Adolfs hield van het schone, zo zeer dat zijn huwelijk met Eveline bijna op een scheiding uitliep. Na een scheiding van tafel en bed die twee jaar duurde besloot Adolfs zijn leven te beteren en zijn jonge gezin voorop te zetten. Hij bouwde een nieuwe huis voor het gezin vlak bij het Boenkoel park en de Soerabaja rivier. Adolfs werkte als architect voor de Nederlandsch-Indische Spoorweg Maatschappij welke tussen 1900 en 1931 circa 2500 km extra aan spoorlijn door de archipel aanlegde (totaal ruim 5000).
Adolfs ontwierp daarnaast huizen in Jogjakarta, Solo en Soerabaja, aan opdrachten geen gebrek. Toch was de drang om alles wat hij zag op het doek vast te leggen dermate groot dat hij in 1924 definitief besloot kunstschilder te worden. Hij verruilde de tekentafel van de architect voor het schilderspalet. Adolfs was op de lagere school al goed in tekenen en ook zijn studie tot architect hielp hem bij het vastleggen van het geobserveerde, maar enige scholing in schilderen heeft hij niet genoten. In dat opzicht was hij autodidact. Hij bestudeerde de oude meesters, de kleurenpracht van Java en begon zijn eigen verf te mengen. In een interview van Henri van Velthuijsen in het tijdschrift D’Oriënt van februari 1936 zegt Adolfs dat hij in zijn drukke leven als architect en huisvader ook nog de tijd vond om zichzelf schilderen te leren en dat hij aangenaam verrast was met de resultaten van zijn eerste eigen werken. Deze werken munten uit door de zichtbaar spontane werkwijze en de sterk impressionistische sfeer. Adolfs wilde de ‘werkelijkheid om hem heen’ zien en weergeven op een wijze zodat de kijker zijn manier van kijken kon meebeleven. Deze stelling gaf aan Adolfs de kunstenaar een duidelijke richting, hij wist meteen duidelijk wat hij over wilde brengen aan zijn kunstkijkers, dus ook zijn mogelijke kunstkopers. Met hart en ziel de werkelijkheid in al zijn facetten begrijpen en doorgronden als schilder, dat wilde Adolfs waarbij hij zicht vergelijkt een bevlogen musicus die zijn instrument pas optimaal kan bespelen door veel te willen oefenen. Geen ‘l’art pour ‘art’, maar kunst en kunstenaar ten dienste van de maatschappij.
In eerste instantie verdiende Adolfs vooral aan zijn werkzaamheden als illustrator van dagbladen en tijdschriften waarmee hij naam verwierf. In 1924 hield hij zijn eerste tentoonstelling bij de Kunstkring van Djokjakarta die hem meteen lovende kritieken opleverden. Met name zijn fraaie kleurgebruik werd geroemd, ook zijn liefde voor de natuur en de wijze waarop hij de schoonheid van Indië wist vast te leggen. Deze positieve pers leidde snel tot meer tentoonstellingen, oa bij de Kunstkring te Solo. Zelfs bereikte hij met enkele etsen het Engelse kunsttijdschrift ‘The Studio” in 1927 waarin bewonderend werd gesproken over zijn kwaliteiten als autodidact.
Een wat onderbelicht aspect in zijn oeuvre zijn de prachtige muurschilderingen die Adolfs in 1928 maakt voor het huis van de Chinese suiker baron Tan Tjwan Bie. Deze sprookjes achtige in art-deco stijl weergegeven landschappen en taferelen zijn in feite meer modern in stijl dan zijn impressionistische schilderijen.
Interessant is de observatie van de kunst criticus Cornelis Veth naar aanleiding van een Adolfs tentoonstelling in de Koninklijke Kunstzaal Kleykamp in 1929. Veth constateert een directheid en spontaniteit in de wijze waarop de schilderijen van Adolfs ons als toeschouwers iets laat zien van de atmosfeer van de afgebeelde voorstelling. Of het nu gaat om de intieme en tot de verbeelding sprekende sfeer van een oude buurt van Soerabaja (denk aan ons schilderij), de betoverende kracht van een tempelpoort, een episch landschap of de gracieuze indolentie van de inheemse bevolking. Adolfs kon op basis van pretentieloze en doorvoelde inspiratie en met trefzekere composities de beschouwer op overtuigende wijze betoveren. (De Telegraaf, 2 juni 1929).
Adolfs maakte op advies en met financiële ondersteuning van de uitgever Henri Carel Zentgraaff van het Soerabaiasch Handelsblad via het Suez kanaal in 1928 een reis door Europa. Hij bezocht diverse cultureel interessante steden. Zo zag hij te Genua, Rome en Florence Italiaanse Renaissance schilders en ontmoette hij eigentijdse schilders. In Parijs ontmoette hij Foujita met wie hij een lange vriendschap onderhield wat jaren later resulteerde in een vervolg ontmoeting met hem in 1936 tijdens een reis naar Japan. Na Parijs vertrok hij naar Amsterdam waar hij de Hollandse meesters zag in het Rijksmuseum en de tentoonstelling in de Koninklijke Kunstzaal Kleykamp van juni het volgend jaar (1929) kon voorbereiden.
Toen Adolfs in november 1928 terugkwam in Soerabaja en zijn eerste expositie na zijn Europese reis zou houden was men bevreesd voor het resultaat. Het tegenovergesteld gebeurde, zowel in Malang, Soerabaja en Semarang werden zijn werken geprezen. ‘Hij is zichzelf gebleven, de hemel zij geprezen’(Indische Courant Soerabaja 4 april 1930).
Na een paar jaar in Rembrandteske stijl te hebben gewerkt kan zijn werk in de jaren 1930-1935 meer als grafisch gekenschetst worden door het gebruik van sterke contouren en repoussoir, waarmee door plaatsing van een voorgrond figuur meteen diepte aan het werk geeft. De periode van 1936 tot 1940 wordt door de schrijvers van het Adolfs boek gezien als impressionistisch. Het vibrerend kleurgebruik zonder contouren staat nu voorop, dit in tegenstelling tot de meer monochrome periodes hieraan voorafgaand. Vanaf 1940 was hij (noodgedwongen) in Nederland, vanwege het uitbreken van WOII kan hij niet naar zijn geliefde Indië terug. Deze periode (1940-1947) wordt de Luministische periode genoemd. Een krachtige korte penseelstreek waarmee hij zijn figuren meer persoonlijkheid kon geven dan voorheen, gecombineerd met krachtige kleurencombinaties waardoor delen van zijn doeken soms meer een schilderspalet leken.
De Neo-impressionistische jaren (1946-1967) . In deze jaren wordt zijn kleurgebruik nog krachtiger door tegenstellingen in kleur en licht donker te benadrukken, de kracht ervan werd benadrukt door het gebruik van het paletmes. Het penseel bleef in gebruik voor belangrijke onderdelen zoals gezichten. In die werken waarbij het paletmes ook in portretten wordt gebruikt valt de ruwheid op, waarmee niet elk schilderonderwerp even sterk tot zijn recht kwam. Deze ontwikkeling leidde in zijn laatste schilders-jaren tot abstracte experimenten die vooral in het experimentele zijn blijven steken en niet tot de hoogtepunten uit zijn oeuvre gerekend worden.
Chris Vellinga